Nooit uitgesproken toespraak

Toespraak ter gelegenheid van de presentatie van het Jaarboek Achterhoek en Liemers, Borculo, 29 november 2010

(Nooit uitgesproken – Presentatie afgelast wegens sneeuw en ander ongemak)

Goedenavond

Een paar maanden geleden vroeg Het Staring Instituut me om hier bij wijze van inleiding een paar woorden te spreken. De man die de vraag stelde was Stef Grit. De vraag van Grit vloeide voort uit mijn bijdrage aan het jaarboek dat vandaag ten doop wordt gehouden.

Pas toen ik me ging voorbereiden op dit praatje, herinnerde ik me dat ik Stef Grit al veel eerder telefonisch had ontmoet.

Het was een teleurstellende ervaring, die ik al bijna had verdrongen. 

Ik heb Stef Grit van het Staring Instituut voor het eerst gesproken in 2007. Ik was bezig met een onderzoek naar een Achterhoekse gebeurtenis in 1949 en ik dacht dat ik een paar centen kon verdienen aan de publicatie van de weerslag van dat onderzoek in Den Schaorpaol, het prestigieuze blad van het Staring Instituut.

Stef Grit toonde zich geïnteresseerd in mijn onderzoek, maar toen het aankwam op de vraag wat Den Schaorpaol over zou hebben voor mijn werk, raakte ik ernstig teleurgesteld. Het blad beschikte niet over een budget, waarmee auteurs naar behoren konden worden betaald.

Ik hing de telefoon op en zette een dikke streep door de naam van Stef Grit en het Staring Instituut en zette de zoektocht voort naar andere geïnteresseerden voor mijn onderzoek.

Ik heb misschien wel tien uitgevers benaderd met de vraag of zij iets zagen in mijn werk. Meestal kreeg ik nul op het rekest, soms was er enig enthousiasme. En nooit zei iemand: ik geef je boek uit en je krijgt een redelijke vergoeding voor het werk wat je er in hebt gestopt. Uiteindelijk was het Uitgeverij Fagus in Aalten, die brood zag in mijn verhaal. Ik koos voor die uitgever, omdat Hans de Beukelaer van Fagus wel enthousiast was. 

Maar ook Fagus bood geen enkel zicht op een redelijke vergoeding. 

Het verhaal waarmee ik de markt op ging, ging over een mij volstrekt onbekende Achterhoekse boer en metselaar uit het dorp Westendorp, in de toenmalige gemeente Wisch.

Ik kwam deze boer, Drikus Lievestro, en zijn zoon Henk eigenlijk bij toeval tegen. Na een bezoek aan het Nationaal Archief in Den Haag gaf ik gehoor aan  de suggestie die me daar werd gedaan: als je eens een verloren uurtje hebt, ga dan eens kijken op de beeldbank van het Nationaal Archief.

Op die beeldbank kwam ik de foto’s tegen van Drikus en Henk Lievestro, in Ruurlo door de politie doodgeschoten in november 1949. Ik maakte een afdruk van de foto’s en bewaarde de afdruk in mijn lade. Er stond een bijschrift bij de foto’s van een amateurhistoricus die in een notendop de tragiek van het verhaal van Drikus en Henk schetste: “Dit zijn vader en zoon Lievestro uit Varsseveld die bij het stropen in Ruurlo werden doodgeschoten door een veldwachter en/ of een politieagent. Vader Lievestro had tijdens de tweede wereldoorlog meer dan twintig onderduikers en overleefde daarmee de oorlog. Werd bij een onnozele stroperij gedood (W.J. Bluemers, 3 februari 2005).”

Die twee foto’s in combinatie met het bijschrift en de wetenschap dat dat allemaal in Ruurlo gebeurd moest zijn, intrigeerden me. Ik wilde weten wat daar precies gebeurd was, waarom die twee mannen pardoes waren doodgeschoten. En wat was er eigenlijk in de oorlog precies gebeurd?

Ik begon mijn zoektocht in Ruurlo, bij amateur historicus Wim Bluemers. Hij had nog een stapeltje krantenknipsels uit 1949, die ik wel mocht kopiëren. Maar toen ik bij hem thuis kwam verontschuldigde hij zich in alle toonaarden. Hij had de knipsels, sterker nog, hij had ze de vorige avond apart gelegd. Maar nu kon hij ze niet terug vinden.

Maar de familie van zijn vrouw wist misschien meer. En zo moest ik mijn reis vanuit Ruurlo voortzetten naar Dinxperlo. Daar trof ik een alleraardigst oud echtpaar, dat de familie Lievestro nog kende. Ze waren vroeger als kind  vaak op bezoek geweest bij Drikus en zijn vrouw Dina  en ze herinnerden zich nog de heerlijke koeken van Dina, de vrouw van Drikus. Zij hadden het stapeltje knipsels wel, dat Wm Bluemers was kwijtgeraakt. En met dat stapeltje kopieën van krantenartikelen uit De Telegraaf, De Graafschapbode, Het Vrije Volk, Het Dagblad voor de Graafschap en het Zutphens Dagblad kon ik verder zoeken.

Ik begon met een zoektocht naar de familie van Drikus en Dina Lievestro. En dat was minder makkelijk, dan ik dacht. Ik had een overlijdensadvertentie van Drikus en Henk bij de knipsels, dus ik meende te weten hoe ze precies heetten. Maar in het telefoonboek van de gehele Achterhoek kwam niemand voor wiens naam op dezelfde manier werd gespeld als die in de advertentie.

Uiteindelijk lukte het me toch een dochter van Drikus en Dina te vinden. Een neef van haar hielp me daarbij. En toen ik de eerste keer bij haar was, stond op tafel een doos met oude foto’s, met brieven en andere documenten over het leven van Drikus Lievestro. 

Daar bleek ook dat de achternaam van Drikus en Henk Lievestro in de overlijdensadvertentie verkeerd was gespeld.

Dochter Riek Hijink-Lievestro vertelde honderduit over haar ouders en over wat er tijdens de bezetting op de boerderij De Profiet in Westendorp was gebeurd. Ze noemde namen van onderduikers en zette me daarmee op het spoor naar de verhalen van de mensen die hun leven te danken hadden aan de grootmoedigheid van Drikus en Dina. Herbert Klaber, de enige nog levende onderduiker, vertelde mij vanuit zijn woonplaats Chicago zijn verhaal via de e-mail, via de telefoon en dankzij een beschrijving over zijn onderduikperiode, die hij voor zijn kinderen had gemaakt. 

Herbert Klaber heeft samen met zijn vrouw, kinderen en kleinkinderen op 9 november dit jaar – de dag waarop de Kristallnacht uit 1933 wordt herdacht – in het Illinois Holocaust Museum in de Verenigde Staten een plaquette onthuld ter ere van Drikus en Dina Lievestro.

Via Riek Hijink-Lievestro kwam ik ook uit bij de nabestaanden van Beppie Gazan, een andere joodse gast. Zij had haar belevenissen in de jaren zeventig op schrift gesteld, met de bedoeling dat uit te geven.

De verhalen van Beppie Gazan en Herbert Klaber, in combinatie met gegevens uit bestaande publicaties van ondermeer burgemeester Boot en lokale geschiedschrijvers, maakten het mogelijk de gebeurtenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog op en rond de boerderij de Profiet van Drikus en Dina Lievestro te reconstrueren.

Lastiger was het een beeld te krijgen wat er nu precies gebeurd was op die negende november 1949. Waarom waren Henk en Drikus Lievestro doodgeschoten? En wat was de precieze aanleiding?

Ik ben lang op zoek geweest naar de processen-verbaal die mogelijk meer inzicht konden bieden in de gebeurtenissen. Het lukte me niet die documenten te vinden. Ik sprak met verschillenden politiemensen, die de stukken hadden gelezen, maar niet hadden bewaard. Zij konden zich een paar details herinneren en de grote lijn. Maar geen van hen had het proces-verbaal in de tas laten glijden. Volgens de regels moet het pv inmiddels vernietigd zijn, en daar ben ik dan ook maar vanuit gegaan. 

Ik deed nog een poging bij de zoon van politieman Grave, die de dodelijke schoten had gelost. De zoon had het proces verbaal gelezen, maar had het stuk ook niet bewaard. Hij had het hele incident verdrongen. Zijn vrouw en kinderen wisten er niets van. En toen ik de zoon benaderde om informatie was hij met stomheid geslagen. Hij dacht dat het incident definitief de vergetelheid was ingegaan.

Het proces-verbaal, waar ik zo lang naar op zoek was geweest, was en bleef weg en ik ging ervan uit dat het stuk – zoals het hoorde – was vernietigd. 

Halverwege 2008 had ik genoeg informatie om mijn verhaal af te ronden – zonder het proces-verbaal. Ik bracht nog wat correcties aan, Uitgever Fagus maakte het mooi vorm en half november kwam het boek van de drukker.

Een dag daarna – ik verkeerde nog in een zekere staat van opwinding over mijn eerste boek – kreeg ik een telefoontje van een mij onbekende man. Hij vroeg of ik op zoek was naar een proces-verbaal van een gebeurtenis in Ruurlo. Ja, antwoordde ik. Nou, zei hij, dat stuk heb ik hier liggen.

Ik zal niet zeggen hoe hij er aan kwam en of hij het had mogen hebben. En ik wist ook niet of ik nu blij moest zijn, of boos, of verdrietig.

Het stuk, waarvan ik had verondersteld dat het vernietigd was, bestond nog. En ik had niet kunnen gebruiken voor mijn boek. Stel nu toch voor dat er opeens heel andere gegevens naar voren kwamen dan ik had vermeld in mijn boek. 

Een lichte paniek maakte zich van mij meester, kan ik wel zeggen. Maar mijn uitgever stelde me gerust. Jan, jouw boek wordt er niet slechter van. Je kunt het proces-verbaal misschien nog eens gebruiken voor een artikel in een tijdschrift, waarin je vermeldt dat er nieuwe informatie is.

Ik heb het proces-verbaal gelezen en kwam tot de conclusie dat een aantal details toch net iets anders was dan ik had opgeschreven. Maar in grote lijnen komt het proces-verbaal toch overeen met de weergaven van de gebeurtenissen in mijn boek.

In de loop van 2009 deed zich de mogelijkheid voor – precies zoals mijn uitgever had gezegd – nog een artikel te schrijven voor een tijdschrift. Het true crime magazine Koud Bloed toonde zich geïnteresseerd in een verhaal over de zonderlinge figuur Drikus Lievestro en bood mij de kans om de nieuwe informatie in een verhaal te verwerken. 

Zo kon ik opschrijven dat Drikus Lievestro aan de vooravond van het schietincident in Ruurlo bezoek had gehad van een neef van zijn vrouw. Die neef probeerde hem ervan te weerhouden te gaan stropen. Drikus had immers eenjachtakte en een jachtgebied van wel 80 hectare. Waarom zou hij het risico nemen betrapt te worden? Drikus’ antwoord was duidelijk: “Ik laat me niet grijpen; ik schiet ze kapot.”

Ik kon ook vermelden dat de politieman niet twee keer had geschoten, maar zeker vier keer. En ik moest corrigeren dat de politie geen gebruik gemaakt had van de dienstmotor om naar de plaats delict te gaan. De politieman was in 1949 nog niet gemotoriseerd. De Ruurlose huisarts dokter Kal echter wel. Dokter Kal zorgde met zijn motor voor een snelle verplaatsing van de politie in de vroege ochtend van 9 november.

En wat ook bijzonder was: het onderzoek naar het schietincident werd gedaan door de meerdere van politieman Grave en jachtopziener Van Veldhuizen. De verklaringen van jachtopziener Van Veldhuizen en politieman Grave zijn grotendeels woordelijk hetzelfde, hetgeen niets anders kan betekenen dan dat de politiemensen de verklaringen met elkaar hebben afgestemd. Als dat nu anno 2010 op dezelfde manier zou gebeuren, dan zou op zijn minst ontslag volgen voor de onderzoeksleiders, en waarschijnlijk ook voor de politieman en de jachtopzichter. Maar 1949 was 2010 niet.

194

Daarmee kom ik op een valkuil waarin een amateur historicus als ik snel kan vervallen. Want hoe verontwaardigd je ook kunt zijn over wat er in 1949 is gebeurd, je moet altijd blijven proberen de gebeurtenissen te beoordelen in het licht van de tijd. Wie de kranten uit 1949 openslaat komt tal van schietpartijen tegen tussen stropers en politie of tussen smokkelaars en politie, en niet zelden met dramatische afloop. Er waren wel geweldsinstructies voor de politie,  maar die werden nog lang niet zo strikt toegepast als tegenwoordig. En als een politieman een schot loste, was het nog geen standaardprocedure dat de rijksrecherche werd ingeschakeld om onderzoek te doen.

Dat het nu anders gaat, komt misschien ook wel omdat we van de geschiedenis hebben geleerd. Alleen daarom is het goed dat we de geschiedenis koesteren, niet alleen om die mooie absurde intrigerende fantastische verhalen van vroeger nog eens te lezen of te horen, maar ook omdat we er misschien nog iets van kunnen leren.

Daarom ben ik blij dat Stef Grit me begin dit jaar benaderde om een hoofdstukje te schrijven voor het jaarboek Achterhoek en Liemers. Het verhaal van Drikus Lievestro was het best waard om verder verspreid te worden, vond hij. Ik ben er blij mee. Want het boekje Tegendraads, dat het resultaat was van mijn onderzoek naar de familie Lievestro is inmiddels geheel uitverkocht. En met mijn bijdrage aan het jaarboek heb ik toch nog wat onduidelijkheden in de historie van Drikus en Dina Lievestro kunnen wegnemen.

Stef, bedankt voor de geboden mogelijkheid!

En nu ik hier toch sta, wil ik nog even uw aandacht vestigen op het boek Klein Nederland van mijn hand dat in september is verschenen. Wie nog een mooi sinterklaascadeau zoekt, met boeiende regionale historie over de tweede wereldoorlog, kan er bijna niet omheen. Klein Nederland – De Oorlog in een Gelders dorp. Het verhaal over het verraad en de dood van mijn grootouders en wat er verder in het Gelderse Laren gebeurde.

Ik ben  gaarne bereid in het jaarboek van volgend jaar een hoofdstukje te wijden aan die geschiedenis, mocht de behoefte daaraan bestaan.

Ik eindig mijn verhaal met een zin uit een schrift van mijn grootmoeder Dina Meijlink, geschreven in het laatste jaar van de Eerste Wereldoorlog, in 1918.  Zij beschrijft dat oorlog veel offers vraagt, soms het grootste offer dat iemand kan opbrengen. Alleen daarom al zou je nooit oorlog willen.

Iedereen wil vrede, schrijft ze. Maar als die vrede er is, hoe zal het dan zijn, vraagt ze zich af.  

Als je weet dat mijn grootmoeder en mijn grootvader de Tweede Wereldoorlog niet hebben overleefd; dat zij het grootste offer hebben gegeven, dat er gegeven kon worden; en dat hun kinderen na de oorlog verder moesten zonder ouders; als je dat weet, krijgt die ene zin een bijzondere lading. 

Mijn grootmoeder schrijft: 

“Zal de vrede ons ooit brengen, wat de oorlog ons heeft ontnomen?” 

Ik dank u voor uw aandacht.