Berlijn, 1989

woensdag 18 maart 2009

Bijna twintig jaar geleden nam ik de trein naar Berlijn. Op een heldere novemberochtend stapte ik in Deventer op de D-345 met eindbestemming Berlin-Zoo. Een dag later is Berlijn herfstachtig kil en koud. Het waait en regent en de temperatuur komt nauwelijks boven de tien graden.

Mijn kamer is niet meer dan een pijpela met een bed en een wasbak met kraan. Geen plek om de avond door te brengen en dus besluit ik naar de bioscoop te gaan: Letzte Ausfahrt Brooklyn.

Het wordt een historische avond. Terwijl ik het verhaal van de arbeider Harry Black op het witte doek probeer te volgen, wordt op de Oost-Duitse televisie de mededeling gedaan dat inwoners van de DDR per direct zonder uitreisvisum naar het westen kunnen.

Ik verlaat de bioscoop en ga met de metro terug naar mijn hotelkamer. Geen radio, geen televisie, geen nieuws. Ik heb me voorgenomen de volgende dag de muur te bekijken.

Als ik die volgende vrijdagochtend, 10 november 1989, de Kurfürstendamm oploop zie ik meteen dat er iets bijzonders aan de hand is: de straat staat vol Trabbi’s, de typische Oost-Duitse auto.

Ik koop een krant en lees het nieuws van de vorige avond. Ik kom in een aangroeiende mensenmenigte bij de Brandenburger Tor terecht. Britse en Amerikaanse autoriteiten roepen mensen via luidsprekers op niet in de DDR-zone te komen. De Volkspolizisten aan Oostduitse kant op hun beurt roepen de West-Duitse collega’s op de meute in bedwang te houden.

Ik ben dan een paar jaar in dienst van het Agrarisch Dagblad – geen krant die de val van de muur prominent brengt, laat staan daar een verhaal over wil. Ik ben een eenvoudige journalist die tijdens een paar dagen vakantie midden in het wereldnieuws valt. Ik praat met West-Berlijners, met Oost-Duitsers en verbaas me over regeringsleider Helmut Kohl, die ‘s avonds in een toespraak voor het West-Berlijnse stadhuis praat over hereniging van beide Duitslanden. Hij heft het Deutschland-lied aan en krijgt een oorverdovend gefluit over zich heen – “gnadenlos ausgepfiffen”, schrijft Die Tageszeitung onder de opening: Die Mauer tritt zurück – Wann geht Kohl?

Met instemming teken ik de woorden op van een 19-jarig meisje: “Een kapitalistische staat kun je toch niet zomaar verenigen met een socialistische?” Haar verhaal verschijnt in mijn sfeerreportage die gepubliceerd wordt het Deventer Dagblad.

Een jaar later – bij het The Wall-concert van Roger Waters – ontmoet ik mijn vrouw. Kohl bleef, en de kapitalistische staat is toch verenigd met de socialistische.

Berlijn, 10 november 1989

De pers is lui

maandag 2 maart 2009

In de jaren ’50 was het heel normaal dat de regering van tijd tot tijd de hoofdredacteuren van de Nederlandse kranten bij zich riep om een bijpraatsessie te hebben over het beleid. Zo was er indertijd ook een gesprek met de hoofdredacteuren over de crisis op Soestdijk, waar de verhoudingen tussen Bernhard en Juliana verslechterden onder invloed van een gebedsgenezeres.

De pers besloot de kwestie volstrekt ongenoemd te laten. Het nieuws kwam pas naar buiten nadat Bernhard bevriende buitenlandse journalisten had ingeschakeld om het verhaal te publiceren.

Volgens schrijver, historicus en jurist Cees Fasseur lijdt de Nederlandse pers nog steeds collectief onder het trauma van de jaren vijftig. Toen werd alles onder de pet gehouden. De schaamte over de terughoudendheid in de jaren ’50  is er de oorzaak van dat nu elke scheet over het koningshuis wordt gepubliceerd, waar of niet. Fasseur vroeg zich af waarom journalisten niets schrijven over de escapades van Tweede Kamerleden. “Ja, van Harry van Bommel weten we het nu, maar ik zou het zo graag ook weten van die andere 149 kamerleden. Waarom schrijven journalisten daar niet over?”

“Ik lunchte een tijdje geleden met redacteuren van De Volkskrant. Zij gaven mij het antwoord. ‘De privézaken van Kamerleden vallen onder de Nieuwspoortcode, daar schrijven we niet over.’ Maar die code geldt kennelijk niet voor het koninklijk huis”, aldus Fasseur.

“Mensen zijn lui, en journalisten dus ook. Vroeger waren er bijeenkomsten met hoofdredacteuren. Maar nu hebben alle ministeries voorlichters in dienst die de journalist vertellen waar ze over moeten schrijven. Dat is gemakkelijk voor de journalist. Maar daardoor doet de pers niet meer wat haar eigenlijke core-business is: eigen onderzoek doen.”

Fasseur sprak op een bijeenkomst van het Historisch Centrum Overijssel. Hij gaf en passant ook nog Pieter van Vollenhoven, voorzitter van de Onderzoeksraad voor Veiligheid en echtgenoot van prinses Margriet, een veeg uit de pan. Van Vollenhoven weigert de zwarte doos van het gecrashte Turkse vliegtuig door het Openbaar Ministerie te laten onderzoeken en hij vertelde dat bij het televisieprogramma Nova.

“Hoe bestaat het dat Van Vollenhoven dat in het openbaar durft en kan zeggen? En waarom stelt de journalist van Nova niet één kritische vraag, waarin het standpunt van het Openbaar Ministerie er tegenover wordt gesteld. Kennelijk is er tegen Van Vollenhoven geen kritiek mogelijk. Het was: de prins spreekt.”

Fasseur trekt de vergelijking met de jaren ’50 toen kritiek op de monarchie niet bestond. “Het was in die tijd onbestaanbaar in het openbaar kritiek uit te oefenen op het koningshuis.”

De wier-wiens-kwestie

zondag 1 maart 2009

Op zaterdag 19 oktober 1940 schreef – toen nog – prinses Juliana een brief aan haar geliefde echtgenoot Bernhard, van wie ze al een paar maanden gescheiden leefde. Zij was met haar kinderen in het Canadese Ottawa, hij verbleef in de nabijheid van koningin Wilhelmina in Londen. “Besef je eigenlijk wel hoe weinig ik van je afweet”, citeert Cees Fasseur uit de brief in zijn boek Juliana & Bernhard – Het verhaal van een huwelijk – De jaren 1936-1956. “Ik weet nog steeds niet wat voor baan je hebt wat ik kan opgeven als ‘t beroep van mijn wederhelft; ik weet niet in wiens gezelschap je slaapt. Ik weet niets, niets, niets!”

Toen ik dat citaat las in Fasseurs boek, had ik maar één gedachte: Juliana vermoedde toen al dat Bernhard met de vrouwen scharrelde. En ik was niet alleen in die gedachte. De halve Nederlandse pers ging daarvan uit, en ook bijzonder hoogleraar literaire kritiek aan de Vrije Universiteit te AmsterdamElsbeth Etty, die bij de presentatie van Fasseurs boek was gevraagd haar oordeel te vellen over het boek.

Maar ik zat met die gedachte helemaal fout, vertelde Fasseur vandaag op een bijeenkomst bij het Historisch Centrum Overijssel. “Juliana was heel goed in de Nederlandse taal. Als zij hier had gedoeld op de vrouwen met wie Bernhard sliep, dan had zij geschreven: “ik weet niet in wier gezelschap je slaapt”, niet “in wiens gezelschap je slaapt.”

‘Wiens gezelschap’ slaat in dit citaat op de mannen met wie de prins verkeerde, en niet op de vrouwen.

Maar als het zo duidelijk was wat Juliana bedoelde, waarom heeft u dat dan niet duidelijk opgeschreven in uw boek, vroeg ik de auteur. Fasseur: “Omdat het niet in me opkwam dat daarover een misverstand kon bestaan. Het was mij volstrekt duidelijk wat Juliana bedoelde. Ik kan het niet helpen dat een hoogleraar letterkunde als Elsbeth Etty dat verkeerd begrijpt.”

pastedGraphic.png